Foto: Wikimedia.Het tijdschrift Reizen vroeg me een reportage te schrijven over de Zuid-Franse stad Arles. Ik koos voor een reportage in de vorm van een brief aan zijn beroemdste inwoner, Vincent van Gogh. Het verhaal werd opgenomen in de bundel Reizigers, de beste Nederlandse en Vlaamse reisverhalen van 2002.
Arles, 25 april 2002
Waarde Vincent,
Gisteren was je even terug, in lijf en leden terug in Arles. In Civette Arlésienne, je weet wel, de bar aan Place Lamartine die er in jouw tijd ook al was, ontmoetten we een oud baasje. Toen hij hoorde dat we Hollanders waren, stapte hij op ons af. “Wisten jullie dat Vincent naast dit café woonde?” vroeg hij. Zonder te wachten op een reactie ging hij verder. “Vincent, jazeker! Elke avond stak hij hier de straat over en liep naar café l’Alcazar waar hij z’n aperatief gebruikte.” Het mannetje wees in de richting van een supermarkt. “Op de plek waar nu de Monoprix staat, stond vroeger l’Alcazar. Mijn schoonvader, Guillaume Bedot, was eigenaar van dat café. Hij heeft me allerlei verhalen over Vincent verteld.” We gaven hem een stoel en een pastis. “Jazeker, mijn schoonvader heeft Van Gogh echt gekend,” herhaalde hij een aantal malen. Vervolgens begon het mannetje te vertellen over andere inwoners van Arles die er prat op gingen jou te hebben gekend. Het meest bijzondere verhaal gaat over Jeanne Calment. Tot vier jaar geleden had je haar nog persoonlijk de hand kunnen drukken! Jeanne is pas een paar geleden overleden, in augustus 1997, op 122-jarige leeftijd. Ja, je leest het goed. Ze was een beroemdheid toen ze stierf, de kranten noemden haar ‘de oudste mens ter wereld.’ Een eeuw lang heeft ze verteld over jou. Wat je droeg, wat je kocht, wat je zei. Hoe ze dat wist? Jeanne was het meisje dat altijd achter de balie wegschoot als jij de winkel van haar vader binnen kwam, de winkel voor schildersbenodigdheden in Arles. Haar vader had stricte instructies gegeven aan zijn dochter: je mag niet praten met de vagebonden en bohèmiens die hier over de vloer komen! Maar ze had haar ogen wel goed de kost gegeven, zo goed dat ze een decennia lang over je bleef praten.
Volgens het mannetje uit Civette Arlésienne waren Jeanne’s verhalen over jou het meest overtuigend – naast die van zijn schoonvader natuurlijk – maar verder kletsten de nazaten van je tijdgenoten maar wat. “Ze doen nu alsof Vincent welkom was in Arles, maar de werkelijkheid is anders. Ze moesten niets van hem hebben, zeker niet nadat hij zijn oor had afgesneden. De dorpelingen hebben handtekeningen opgehaald en bij de burgemeester een petitie aangeboden met het verzoek Van Gogh te verbannen! Het is een schande!” We gaven het oude mannetje een hand, bedankten hem voor zijn verhalen en liepen weer naar buiten, de Place Lamartine op.
Gele Huis
Van je huis, het Maison Jaune, is niets meer over. Tijdens een grote oorlog is de brug over de Rhône gebombardeerd. Een paar bommen misten hun doel en kwamen terecht op de nabijgelegen wijk rond het station. Jouw huis, café l’Acazar en het café de la gare, waar jij het interieur van schilderde, het werd allemaal tot puin gereduceerd. Voor de rest bleef Arles gelukkig onbeschadigd. De Romeinse arena staat nog fier overeind, de tuinen bloeien en de kloosters trekken veel bezoekers. Maar de meeste bezoekers komen om een andere reden naar Arles, Vincent. Ze komen voor jou. Je bent er niet meer en tegelijk ben je in Arles aanweziger dan ooit tijdens je leven. Het heeft wel lang geduurd. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw was er geen plaquette, geen gevelsteen die herinnerde aan jouw verblijf in de stad. Maar nu ben je alomtegenwoordig! Ik heb de tel niet bijgehouden maar ik geloof dat ik je beeltenis in twee dagen tijd meer dan honderd keer ben tegengekomen. Je staarde me aan vanuit de etalage van een bonbonnerie, vanaf bierviltjes in een café dat jouw naam draagt, vanaf het etiket van een zure wijn en vanaf mokken, aanstekers, asbakken, agenda’s, briefpapier, verftubes, de wijzerplaat van een horloge, t-shirts en omslagen van boekjes. Je schreef ergens datje geen held wilde zijn maar ik vrees dat het omgekeerde het geval is. ‘…door de impliciete grootsheid van zijn zoektocht heeft Van Gogh zichzelf in een dimensie geplaatst die bewoond wordt door heiligen, helden en martelaren,’ staat te lezen in een gids die hier op elke straathoek te koop is. De laatste tientallen jaren kwamen er steeds meer mensen naar Arles, op zoek naar de werkelijkheid achter jouw beroemd geworden schilderijen. De middenstand en de gemeentebestuurders roken een kans om geld te verdienen. Op veel plaatsen waar jij je ezel uitklapte, rijzen nu zuilen omhoog met door de zon verbleekte reprodukties van het schilderij dat je daar maakte. Soms is je inspiratiebron nog intact. De Alyscamps, de oude Romeinse weg omzoomd met cypressen en sarcofagen waar de Arléssiennes uit flaneren gingen, die zowel door jou als door Gauguin is geschilderd, is nog altijd een serene plek waar de adem je langzaam maar zeker ontnomen wordt. En als je de brug over de Rhône, le pont Trinquetaille, morgen opnieuw zou schilderen, zou je vrijwel hetzelfde doek maken – met twee kleine verschillen. De vrouwen dragen geen klederdracht meer en uit het frêle boompje dat je schilderde is flinke plataan gegroeid. Maar op de meeste staties in deze pelgrimsroute ter jouwer glorie heeft de gemeente Arles een handje geholpen om de gelijkenis met vroeger te herstellen.