W.F. Hermans Een kwestie van zelfbehoud borderHet plot van de roman Een kwestie van zelfbehoud is geweven rond een incident dat zich eind 1980 voordeed bij het Nederlandse VN-detachement in Zuid-Libanon. Binnen gezichtsafstand van een Dutchbatt-patrouille werd een groepje Palestijnse strijders neergeschoten, hun lichamen opgeblazen. Het toeval wil dat W.F. Hermans enkele dagen later in Libanon aankwam voor wat een plezierreisje moest worden. Hoe verging het de schrijver in Libanon? Wat kreeg hij mee van het ‘lijkenincident’? En schreef hij erover? Arno van der Valk krabt literaire resten los, op de bodem van een doofpot.

Op 5 december 1980 liet W.F. Hermans per brief aan NRC-redacteur K.L. Poll weten dat hij van plan was over twee weken met zijn vrouw naar Libanon te vertrekken. ‘Mocht ik daar vermeldenswaardige dingen beleven,’ zo vervolgde hij, ‘dan wil ik daar wel over schrijven, tegen f 3000 per stuk van de gebruikelijke lengte, plus een kleine tegemoetkoming in de kosten. […] Ik denk dat àls het zover komt dat ik hierover schrijf, Avenue er meer voor betalen zou, maar je ziet dat ik oude vrienden niet onmiddellijk ontrouw word.’ Die aankondiging — tekenend overigens voor de onenigheid over zijn honorarium bij NRC Handelsblad — markeert het begin van wat achteraf een bizarre en bewogen reis genoemd kan worden: Hermans als roepende in de woestijn van het Midden-Oosten. Overigens besloot Hermans zijn brief aan Poll met een uitnodiging aan hem en zijn vrouw om naar Parijs te komen: ‘De (eventuele) avonturen zou je in ieder geval mondeling gratis te horen kunnen krijgen.’[ref] Brief aan K.L. Poll d.d. 5 december 1980.[/ref]

hotel beiroet polaroid
Een hotel in Beiroet, 1981. Foto: Henk Hanssen.

Waarom ging Hermans uitgerekend naar Libanon? Het was weliswaar ooit het Parijs van het Midden-Oosten, er waren weliswaar nog geen honderden Amerikaanse en Franse mariniers bij een bomaanslag gedood (oktober 1983) en vredesbemiddelaar Terry Waite was nog niet ontvoerd door shi’itische moslims (januari 1987), maar Hermans wist als iedereen dat er in Libanon sinds 1975 een burgeroorlog woedde en dat het land, in de greep van chaos en anarchie, allesbehalve een vakantiepark voor de Unifilvredesmacht was. Wat zocht Hermans daar?

Een eerste antwoord op die vraag kon pas gegeven worden op 2 maart 1984, toen er in het Cultureel Supplement een artikel van Hermans onder de titel ‘Oudejaar in Libanon’ verscheen, kort daarna gevolgd door een stuk — ‘Syrië’ — in Hollands Maandblad (nr. 438-439, mei-juni 1984); beide publicaties overigens onder redactie van K.L. Poll. In de NRC schreef Hermans dat hij ondanks zijn reislust nooit naar Libanon gegaan zou zijn, als hij daar niet uitgenodigd was door het diplomatenechtpaar Erik en Carleen Kwint, met wie hij in Parijs bevriend was geraakt. Erik Kwint was begin jaren tachtig als eerste secretaris aan de Nederlandse ambassade in Beiroet verbonden.Zoals ik uit zijn bijdrage aan Hollands Maanblad kon opmaken begon de reis van Hermans en zijn echtgenote met een weekje warming-up in gruwelen op het eiland Cyprus. Ondanks het mooie weer en een ritje verplicht linkshouden in een ‘gehuurde Morris Mini met het stuur aan de rechterkant’ voelde Hermans zich niet echt gelukkig op Cyprus. ‘De omgekeerde wereld’, zoals hij het zelf noemde, was namelijk begonnen. De gedachte dat daar op het bedrieglijk rustige Cyprus de onlusten nog maar net waren bedwongen, gaf hem een beklemmend gevoel. Daar kwam nog bij dat hij, zijn tropenervaring ten spijt, last kreeg van ‘verschrikkelijke diarree’. Een middeltje van de apotheek hielp wel, maar had volgens hem precies de ‘deprimerende psychische bijwerking’ waarvoor de bijsluiter waarschuwde. Kwam het daardoor dat hij deze reis beschreef als een rustige angstdroom? Op het troosteloze en verlaten vliegveld van Beiroet stapte het echtpaar Hermans als een van de weinigen uit. De Libanese hoofdstad, met zijn niet-ingestorte ruïnes, ademde, aldus Hermans in de NRC, de sfeer van de hongerwinter zonder honger en zonder winter. Meer dan twintig jaar later zwakt Erik Kwint de woorden van Hermans, als ik hem die voorleg, enigszins af. Toch valt niet te loochenen dat de familie Kwint in haar appartement in het westelijk stadsdeel beschikte over een acetyleenlamp met ingebouwde vonkontsteking voor als de stroom uitviel, een zender-ontvanger voor als de telefoon uitviel en zeven trappen voor als de lift het niet deed: precies zoals Hermans het beschreef. Zo zag de hongerwinter voor diplomaten er volgens hem uit: uit de kraan kwam weliswaar zout water, als er al water uitkwam, maar in de supermarkt was de champagne in de beste soorten voorradig en kon men overvloedig aan vis komen die met dynamiet uit het water was gehaald. Voor tien dollar kon je koffiedrinken bij een Zwitserse banketbakker. ‘Maar die arme vluchtelingen, die in de kapotgeschoten flats en hotels hokten, de gaten dichtgemaakt met lappen, zandzakken, karton en afvalhout, de veranda’s vol wasgoed, en rook uit kleine kacheltjes waar ze op kookten, hoe kwamen zij aan de kost?’ vraagt Hermans zich vier jaar later af, op het moment dat de positie van de Libanese president Gemayel wankelt en de Amerikaanse mariniers uit Libanon vertrekken.[ref] W.F. Hermans, ‘Oudejaar in Libanon’. In: NRC Handelsblad van 2 maart 1984. Pagina 7 van het Cultureel supplement. Tenzij anders aangegeven wordt W.F. Hermans hierna uit deze publicatie geciteerd.[/ref]

W.F. Hermans en zijn vrouw in Byblos-polariod
W.F. Hermans en zijn vrouw Emmy, gefotografeerd door Christ’l Safieh-Leclercq, bij een archeologische bezienswaardigheid in Byblos in december 1980. Mevrouw Safieh en haar echtgenoot verlieten Libanon in september 1981, met het plan om na wetenschappelijk werk in Vlaanderen terug te keren naar Beiroet. Veel persoonlijke bezittingen, waaronder een deel van hun archief, lieten zij achter bij een vriend, Eugène Makhlouf, in een buitenwijk van Beiroet. Tijdens de Israëlische invasie van Libanon in 1982 kwam het huis van Makhlouf langdurig onder vuur te liggen, waardoor ook de bezittingen van het echtpaar Safieh verloren gingen. Deze foto was door Christ’l Safieh-Leclercq als bij toeval mee naar Vlaanderen genomen.

Luchthartigheid
Als persoonlijke gasten van het echtpaar Kwint maakten Wim en Emmy Hermans in Beiroet kennis met de in Vlaanderen geboren Christ’l Safieh-Leclercq (1951), een vriendin van het echtpaar, die twee jaar als correspondente voor de Vlaamse krant De Morgen en als freelancer voor onder meer The Middle East Magazine in Libanon verbleef. Twee decennia later is zij de echtgenote van de PLO-vertegenwoordiger in Londen en bij de Heilige Stoel. Als ik bij haar informeer, reageert ze hoogstverrast. Natuurlijk herinnert zij zich W.F. Hermans nog. Op een rustige dag waren zij en Hermans gezamenlijk overgestoken van het westelijke moslimgedeelte van Beiroet naar het christelijke oostelijk stadsdeel. Dit was voor haar bijzonder omdat het zonder diplomatieke bescherming van Erik Kwint voor haar als vrouw van een PLO-vertegenwoordiger te gevaarlijk was christelijk gebied te betreden. Ze reden vervolgens langs de kust naar het dertig kilometer noordelijker gelegen Jubail (Byblos), waar ze de archeologische overblijfselen bekeken. Ook bezochten ze relatief ongestoord — voor zover dat mogelijk was met het rijdende kerkhof dat het autopark van Libanon nu eenmaal was — de Bacchustempel van Baalbek in de Beka’avallei, de ruïnes van Anjar en het negentiende-eeuwse pseudokasteel van emir Bachir El- Chehab II in Beiteddine.

Gezien zijn klassieke opleiding was het vanzelfsprekend dat Hermans ook graag Sidon en Tyrus wilde bezoeken. Sidon was op dat moment echter ontoegankelijk en Tyrus lag in Palestijns gebied, dicht bij de veiligheidszone die Israël na haar invasie in 1982 zou instellen en waar het (pro-Israëlische) Zuid-Libanese Leger van majoor Haddad actief was. Bij verplaatsingen was toestemming nodig, van Israël, Unifil, majoor Haddad, de Libanese autoriteiten of de PLO. Christ’l Leclercq (1951) was toen al getrouwd met Afif Safieh, op dat moment lid van het kabinet van de Palestijnse leider Yasser Arafat en als zodanig verantwoordelijk voor de contacten met de westerse delegaties in Beiroet. Via dit Palestijnse contact regelde Erik Kwint het uitstapje van Hermans naar het zuiden van Libanon.

Het hippodroom van Tyrus waar Hermans halsoverkop moest vluchten maar, dankzij 'de onverklaarbare luchtigheid van de toerist' geen angst kende.
Het hippodroom van Tyrus waar Hermans halsoverkop moest vluchten maar, dankzij ‘de onverklaarbare luchtigheid van de toerist’ geen angst kende.

Na lang wachten op een gewapende escorte, gevolgd door een druilerige autorit langs moderne ruïnes bereikten de familie Kwint en het echtpaar Hermans het PLO-kamp Tyrus. Toen de controleposten gepasseerd waren en het propagandamateriaal beleefd in ontvangst was genomen, kon de wandeling door het moderne deel van het halfingestorte stadje beginnen. Regelmatig werd Tyrus bestookt door Israëlische kanonneerboten, straaljagers en een stuk Israëlisch 155-mmgeschut vanaf een heuvel vijftien kilometer verderop. Bij de bezichtiging van de oudere ruïnes — die opgenomen zijn op de VN-lijst van werelderfgoed — klonk er een serie schoten. In Hermans’ versie van het verhaal moesten ze in een plensbui halsoverkop vluchten voor de troepen van majoor Haddad. In het NRC-artikel zegt hij letterlijk dat ze bang hadden moeten zijn, ‘maar met de onverklaarbare luchthartigheid van de toerist waren we dit niet. Je bent er immers naartoe gegaan om er later over te vertellen? Welk verhaal is mooier dan dat kogels je om je oren vlogen?’ K.L. Poll mag het zeggen. ‘Die kogels zullen wel weten waar het om te doen is en slaan ergens anders in.’ Was een held volgens Hermans niet ‘iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest’?
Tot mijn verbazing kan Erik Kwint zich dit incident niet herinneren. Was hij er niet bij, anders dan Hermans beweert, of heeft hij zoveel oorlogsgeweld gezien dat hij het gewoonweg vergeten is? Jammer genoeg heeft hij kort voor ons contact zijn Libanon-archief opgeruimd. Tot ik hem een foto van Christ’l Safieh-Leclercq beschrijf waarop zijn vrouw Carleen te zien is. Dan komt ineens de herinnering boven aan het moment waarop zij op 3 januari 1981 net het hippodroom van Tyrus zouden betreden en er geschoten werd. Hij herinnert zich het gebeurde alleen veel minder dramatisch. Er werd hen slechts geadviseerd te vertrekken en de kinderen Kwint zaten zeker niet huilend op de achterbank van de auto, zoals Hermans beschreef. Die waren immers wel wat beschietingen gewend. Heeft Hermans ter wille van de krant het verhaal spannender gemaakt of hebben twintig jaar in een veelbewogen diplomatenleven hun tol geëist?

Christ’l Safieh-Leclercq herinnert zich Hermans als een verwoed fotograaf, die het gezelschap in verlegenheid bracht door de ontspanner ook te laten klikken wanneer de kalasjnikovs van de milities onaangenaam dichtbij kwamen. Vooral toen ze op weg naar Byblos de zogeheten ‘museumpassage’ tussen Oost- en West-Beiroet, nabij Residence des Pines, moesten oversteken. Het schijnt haar nu toe dat Hermans zich niet erg bewust was van de plaatselijke realiteit. Maar in Hollands Maandblad verzuchtte hij meermalen de Libanese situatie onvoorstelbaar te vinden en beschreef hij wat hij aan ellende was tegengekomen. En ook in zijn NRC-artikel was hij zich maar al te zeer bewust van de realiteit: ‘Enkele dagen voordat wij kwamen hadden Israëlische soldaten op Libanees gebied, ver over de grens, vijf Palestijnen neergeschoten en de lijken opgeblazen met dynamiet. Nederlandse soldaten van het Unifildetachement hadden geprobeerd de brokken te verzamelen, waarmee de honden al in hun bek liepen […]. Dit verhaal werd al gauw taboe verklaard. ’t Was tegengesproken en daarmee uit. Waarom ook niet? Waarom er wel over praten? In Libanon heeft iedereen gelijk en is alles tegelijk waar en onwaar. Het leven (maar het ene leven is het andere niet) gaat gewoon (maar alles wordt op de lange duur gewoon) verder, zolang er iemand in leven blijft.’

Omslag Dossier Unifil, Haagse Post
Op 22 augustus 1981 publiceerde de Haagse Post een omslagartikel, geschreven door Pim Christiaans en Henk Hanssen, waarin werd getracht het Lijkenincident te reconstrueren.

Het lijkenincident
Het is interessant om bij dit incident wat langer stil te staan. Hermans’ uitspraak over de onkenbare waarheid vormt, zoals bekend, een sleutel tot zijn literaire werk. Bij het schrijven van De donkere kamer van Damokles (1958) en het toneelstuk King Kong (1972) maakte Hermans gebruik van de rapporten van de Parlementaire Enquêtecommissie 1940-1945. Lezing daarvan en zijn onderzoek naar Weinreb verdiepten zijn scepsis over de vraag of de waarheid — zo die gekend kan worden — ooit zal zegevieren. Bij het Libanese ‘lijkenincident’ zou het precies eender gaan. Waar Hermans getuige van is geweest — hij lijkt zich dat ook onmiddellijk gerealiseerd te hebben — zou inzet worden van een navrante poging tot verdraaiing en toedekking van compromitterende feiten. Uit een poging tot reconstructie van het ‘lijkenincident’ — vastgelegd in een informatief artikel van Pim Christiaans en Henk Hanssen in de Haagse Post van 22 augustus 1981[ref]’Dossier Unifil. Het eerste slachtoffer is de waarheid’. Pim Christiaans en Henk Hanssen, in de Haagse Post, 22 augustus 1981[/ref]— blijkt dat de officiële VN-lezing op beslissende wijze zou afwijken van verscheidene ooggetuigenverslagen.[ref]Zie ook N. van Dam, De vrede die niet kwam. Amsterdam, Bulaaq, 1998, blz. 162-165.[/ref] De toenmalige kapitein-tolk bij de sectie inlichtingen & operatiën van het Nederlandse Unifildetachement, Thomas Milo, bevestigde onlangs tegenover mij deze cover-up.

Op Tweede Kerstdag 1980 zagen Nederlandse Unifillers van nabij hoe een Israëlische patrouille vier Palestijnen in de wadi tussen post 7-4 en 7-2 doodschoten; een vijfde ontsnapte. De Israëli’s lieten de lijken liggen in het zicht van de Nederlanders. Over de weigering van de Israëli’s Unifil de lichamen te laten bergen, en over het opblazen van de lichamen met dynamiet en de met ledematen scharrelende honden, werd geredetwist. Ooggetuigen laten er geen twijfel over bestaan dat deze voorvallen zich hebben voorgedaan. Maar de toenmalige Nederlandse Unifilcommandant Luitenant-Kolonel Van den Heuvel noemt in een reactie op mijn vraag de aanwezigheid van honden ‘onjuist’ en ‘gekleurd’, en meent dat er ‘ook te overtrokken beelden gemaakt’ zijn.[ref]Brief d.d. 30 maart 2001.[/ref] Opvallend genoeg is hij het die mij wijst op het kritische artikel in de Haagse Post.

De Nederlandse militairen rapporteerden het incident aan het Unifilhoofdkwartier in Naqoura en aan de Verenigde Naties in New York. Thomas Milo beschrijft het twintig jaar later nog altijd scherp: ‘Daar heeft de explosie plaatsgevonden: Israël was zo aangebrand dat het een onderzoek eiste. Dat is verricht en de conclusie was dat de Nederlanders de andere kant op hadden staan kijken met hun verrekijkers achterstevoren met de beschermkapjes er nog op.’ Een Nederlandse Unifiller maakte foto’s — zo bevestigen Thomas Milo, Haagse Post en de Groene Amsterdammer van 11 maart 1998 — maar nadat de fotorolletjes aan de Koninklijke Marechaussee overgedragen CodeUwaren, zijn ze spoorloos verdwenen. Een gang van zaken die doet denken aan de kwestie rond de fotorolletjes van Dutchbat in Srebrenica. Kan wat Osewoudt in De donkere kamer van Damokles overkomt, het Nederlandse ministerie van defensie in werkelijkheid tweemaal – door moedwil of misverstand – overkomen? De lezing van de Nederlandse Unifilmilitairen verdween in de doofpot, er verscheen een VN-rapport waarmee Israël tevreden was en Nederland bood zijn excuses aan in Tel Aviv. ‘In Libanon heeft iedereen gelijk en is alles tegelijk waar en onwaar.’
Duivensport
Hermans had dus wel degelijk oog voor de realiteit, al zaaide hij misschien verwarring door de ironische toon van zijn observaties. Zo beschreef hij in de NRC hoe verdwaalde duiven vanaf de grond met een fluitje en een katapult geattendeerd werden. ‘Dit was de Libanese vorm van duivensport, is me verteld door de Heer Van Dam, een Arabist die er nu geloof ik ambassadeur is.’ Nikolaos van Dam, die overigens geen ambassadeur in Beiroet is geworden, bevestigt deze anekdote en hem verbaast de gedetailleerdheid van Hermans niet, omdat die, in zijn herinnering, voortdurend aantekeningen maakte.[ref]E-mail d.d. 23 maart 2001.[/ref] De Nederlandse ambassadeur was destijds mr. A.C. Croin, door Hermans in de NRC aldus getypeerd: ‘De toenmalige ambassadeur was een heer met een heel deftig accent, een sportief jasje van tweed, een pijp en een broek met glimmend, uitgezakt achterwerk. Hij praatte niet veel, maar ademde rust, wat, neem ik aan, belangrijk was voor zijn medewerkers…’ Op de Nederlandse vertegenwoordiging in Beiroet speelden zich taferelen af die uit de pen van F. Springer (de diplomaat C.J. Schneider) hadden kunnen vloeien. Voormalig voorlichtingsofficier kapitein P.C. Geldrop herinnert zich tenminste nog steeds de uitstekende Libanese wijn die Erik Kwint schonk.[ref]E-mail d.d. 18 maart 2001.[/ref] Ondanks alle ellende en moeilijkheden in het zuiden van Libanon bezochten leden van de Nederlandse Unifilstaf, aldus generaal Van den Heuvel, de informele bijeenkomst in huize Kwint ter ere van Hermans’ bezoek.[ref]Brief d.d. 30 maart 2001. Helaas heeft Brigade-generaal der fuseliers b.d. Van den Heuvel ondanks hulp van kolonel b.d. J.H. den Hartog niet meer kunnen achterhalen welke militairen hierbij aanwezig waren..[/ref] De auteur sprak bij die gelegenheid in besloten kring over zijn werk. Het moet tijdens deze samenkomst geweest zijn dat Christ’l Safieh-Leclercq erin slaagde Hermans een interview af te nemen, al spreekt Hermans zelf in de NRC van een andere gelegenheid.

Aangeschoten
Op oudejaarsavond bezochten de echtparen Hermans en Kwint een feestje, dat Hermans in NRC Handelsblad beschrijft als een receptie met een knipperende kerstboom, vrolijke en goedgeklede mensen en een butler die gerookte zalm presenteerde. De gastvrouw heette Micky en was getrouwd met een Libanese binnenhuisarchitect. Deze man, getooid met een schort waarop in Wild-Westletters BARKEEPER stond, drukte Hermans whisky na whisky in de hand. Daarna gaf de schrijver in zijn beleving een interview weg aan Christ’l Safieh-Hermans passage a BeyrouthLeclercq: ‘Later bleek het toch nog een vrij behoorlijk interview te zijn geworden.’ Onder de titel ‘Une écriture limpide’ [Een helder geschrift] verscheen het op 8 januari 1981 in de Libanese krant L’Orient le Jour. De interviewster weet tegenwoordig echter stellig dat ze het jaar 1981 begonnen is in het bijzijn van haar man en Yasser Arafat. En een na-middernachtelijk interview heeft ze zeker niet gemaakt. Het schieten met het Libanese wapenarsenaal maakte de straten veel te onveilig en bovendien bleven ze nog lang gevangen in gezelschap van de praatgrage Aboe Ammar (koosnaam van Arafat). En als Hermans zo aangeschoten zou zijn geweest, dan zou zij zich dat toch zeker wel herinneren? Klik hier voor de volledige weergave van het interview.

Pessimistisch ziek
Aan het verblijf in Libanon kwam na tien dagen een eind. Met een koude rit over de Dahr-el-Baldarpas en een grensoponthoud van enkele uren ter bestudering van de visa, stak het echtpaar Hermans over van Libanon naar Syrië, om in de hoofdstad Damascus een weekje uit te zieken. Op negentienjarige leeftijd schreef Hermans als openingszin van het verhaal ‘De ontvoogding’: ‘Ik ben in Aleppo geboren’, maar na Libanon was het vooruitzicht van het Syrische Aleppo niet voldoende om hem weer in beweging te krijgen, laat staan dat hij nog naar Jordanië wilde zoals hij Poll vooraf schreef. Een pittige dagtocht naar de Romeinse stad Palmyra was, blijkens Hollands Maandblad, het maximaal haalbare. ‘Hoeveel plannen hadden wij niet vóór ons vertrek naar dit “nabije Oosten”!’[ref]W.F. Hermans, ‘Syrië’, in Hollands Maandblad, 26 (1984) 438-439 (mei-juni), blz. 58. Tenzij anders aangegeven wordt W.F. Hermans hierna uit deze publicatie geciteerd.[/ref] Maar Hermans was te ziek van Libanon. Niet alleen letterlijk — door de diarree — maar vooral ook in meer algemene zin: ‘(Eigenlijk was ik niet eens zo ziek. De armoede om mij heen in die soort landen, die maakt me ziek. En die optimistische leugens daarover nog zieker.)’ Hij wilde zo snel mogelijk naar huis.

Zoals in Parijs de hulp van de Nederlandse consul-generaal Gerben Meihuizen – de neef van de rechter J. Meihuizen die Hermans in 1952 in de rechtzaak ‘Ik heb altijd gelijk’ vrijsprak – nodig was geweest om vlot visa voor Syrië te krijgen, zo moest er in Damascus gesteggeld worden over de vliegtickets. Een paar dagen later vloog Hermans noodgedwongen terug met het Russische Aeroflot, in een cabine afgezonderd van de andere — Russische — passagiers. Om nooit meer naar het Midden-Oosten terug te keren en pas na drie jaar onder bezieling van K.L. Poll zijn impressies te publiceren. Op 15 januari 1981 schreef Hermans nog wel ‘Wij hadden een buitengewoon interessant verblijf in Libanon en en Syrië’, maar een roman
hebben de drie weken op Cyprus, in Libanon en Syrië niet opgeleverd. En dat is misschien maar goed ook, als we Hermans zelf — in een gesprek met Floor Snijders (Amigoe, 25 januari 1969) — mogen geloven: ‘Het gevaar van reizen is natuurlijk dat je een roman laat spelen in een land waar je misschien een week geweest bent en eigenlijk niets van af weet.’

Dit artikel verscheen in 2001 in literair tijdschrift De Parelduiker. Met toestemming van de auteur is het hier opnieuw gepubliceerd.

Provocateur op tournee
Meer lezen over de buitenlandse avonturen van W.F. Hermans en de (onbekende) interviews die hij gaf aan internationale kranten? Voor zijn boek W.F. Hermans, het grootste gelijk buiten Nederland onttrok Arno van der Valk zes buitenlandse interviews met Hermans aan de vergetelheid. Ook over de grens komt de auteur in beeld als de eeuwige provocateur. Bovendien biedt Het grootste gelijk buiten Nederland een secundaire bibliografie bij vertaalde werken van Hermans en niet eerder gepubliceerde foto’s uit privé-collecties.

224 pagina’s
Uitgeverij Aspekt
ISBN: 9789059110489
€ 14,50